In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is expliciet omschreven dat het noodzakelijk is om een afstandsnorm voor windturbines toe te passen om een goede woon en leefklimaat geborgd kan worden.
De in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer (voorheen Barim genoemd) gehanteerde norm borgt niet altijd een goed woon- en leef klimaat. Aangezien de norm uitgaat van een jaargemiddelde is niet uitgesloten dat een windpark een aantal maanden per jaar de geluidsnorm overschrijdt. Om dit te voorkomen is een afstandsnorm van 600 meter opgenomen die voldoet aan de in artikel 4.1 Wro opgenomen randvoorwaarde van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast borgt deze minimale afstand de externe veiligheidscontour rondom windturbines, met name de maximale werpafstand bij bladbreuk in geval van nominaal rotortoerental, die bij de in artikel 32 lid 4 PRV toegestane windturbines mogelijk 600 meter of meer kan bedragen. Tot slot is deze minimale afstand opgenomen in verband met slagschaduw. Er wordt namelijk al een stilstandsvoorziening geëist wanneer de afstand van de windturbine tot gevoelige bestemmingen minder dan twaalf maal de rotordiameter is.